De trompet is een blaasinstrument waarvan de geschiedenis zo'n 2000 jaar v.C. begint. De oorsprong van de trompet wordt gezien in de ontdekking van de mogelijkheid om door te blazen op een schelp of dierenhoorn geluid te produceren. In de bijbel wordt voor het eerst een trompet-achtig instrument genoemd namelijk de bazuin. Ook de Egyptenaren en de Romeinen maken melding van trompet-achtige instrumenten. In alle gevallen gaat het om een min of meer rechte buis die uitloopt in een trechtervorm.

Eeuwenlang was de trompet in Europa een vergeten instrument. Vanaf de middeleeuwen deed deze weer zijn intrede doordat kruisvaarders het instrument via de islamitische wereld herontdekten.

Vanaf de renaissance ontwikkelde de trompet zich onder invloed van verbeterde metaalbewerkingtechnieken. Vanaf 1600 kreeg de trompet een belangrijke rol in de barokmuziek. De bouw van de (natuur)trompet en de ontwikkeling van het mondstuk zorgde er voor dat er met name in het hoge register hele toonladders konden worden gespeeld.

In 1815 werd het ventiel uitgevonden door Heinrich Stölzel en in 1839 ontwikkelde François Perinet het type ventiel dat nog steeds word gebruikt. Deze uitvinding zorgde er voor dat de trompet een groter bereik kreeg en ook in de lage registers volledige toonladders konden worden gespeeld.

(Dit is een uitreksel van de informatie over de trompet op wikipedia.nl)